Op 19 oktober 2019 onderzocht de nationale raad van de Orde der artsen of een arts deontologisch verplicht is een patiënt te verzorgen die insolvabel is. Ze pleit ook voor een ‘reflectiegroep’ voor deze doelgroep.
Iedereen heeft recht op op sociale zekerheid, bescherming van de gezondheid en sociale, geneeskundige en juridische bijstand. Toch vallen sommigen tussen de mazen van het net. In het bijzonder patiënten zonder vaste verblijfplaats, onverzekerden of illegalen. Daarvoor bestaan beschermingssystemen in de vorm van de OCMW’s en de HZIV, maar toch kunnen de artsen te maken krijgen met patiënten die over geen enkel betaalmiddel beschikken.
Ziekenhuis verhaalt kosten soms op arts
Wat als na het opstarten van een behandeling blijkt dat geen enkele instantie de erelonen en de gemaakte kosten ten laste neemt en de patiënt geen eigen middelen heeft?
De Orde vernam dat sommige ziekenhuizen de kosten verhalen op de ziekenhuisarts zelf. Nochtans voorziet het BFM (budget van financiële middelen van de ziekenhuizen) in een financieringspost voor de begeleiding van patiënten met sociale of financiële problemen (de B8). Het bedrag van deze post wordt berekend op basis van de sociaal-economische kenmerken van de patiënten opgenomen in elk ziekenhuis.
Als patiënten die recht hebben op sociale zekerheid problemen ondervinden om de kosten te dragen, zijn er onder meer de maximumfactuur (MAF), de derdebetalersregeling, de financiële voordelen verbonden aan het gmd, de doorverwijzing naar een specialist door de huisarts en het bijzonder solidariteitsfonds.
De patiëntenrechtenwet bepaalt dat de patiënt tegenover de beroepsbeoefenaar recht heeft op kwaliteitsvolle dienstverstrekking die beantwoordt aan zijn behoeften (art. 5). De Code bepaalt dat de arts alle patiënten even gewetensvol en zonder discriminatie verzorgt (art. 30). Dus mag de arts voor een behandeling zijn beslissing niet laten afhangen van de financiële situatie van de patiënt. De arts mag niet discrimineren op basis van vermogen en moet bovendien alle patiënten die hij behandelt even kwaliteitsvol verzorgen.
Nadat de arts de patiënt de hoogdringende noodzakelijke zorg verstrekte, kan hij de patiënt wel doorverwijzen naar de net vermelde instanties. Zo sloten in Brussel de OCMW’s akkoorden met bepaalde ziekenhuizen. Een patiënt die opgenomen is in de “dichtstbijzijnde” instelling kan naar een instelling die erkend is door het OCMW waarvan hij afhangt.
Reflectiegroep ‘basiszorg’
Om de zorgtoegang voor elke patiënt te waarborgen, kan men binnen de intramurale zorg of binnen de huisartsenkringen een ‘reflectiegroep basiszorg’ oprichten die richtlijnen uitwerkt en die ook nadenkt over budgettering en invordering als achteraf zou blijken dat de zorgfactuur onbetaald blijft. Bij het opstellen van de richtlijnen moet de eerbied voor de menselijke waardigheid de basisregel blijven want het gaat om een uiterst kwetsbare groep.
Voor de intramurale zorg kan de reflectiegroep bestaan uit een behandelende arts, een lid van de ethische commissie, een afgevaardigde van de medische raad, de hoofdarts en de financieel of administratief directeur of één van zijn vertegenwoordigers. Ook de bevoegde sociale diensten kunnen in deze context geraadpleegd worden. Wegens de complexiteit van de wettelijke statuten is het wenselijk ook de ziekenhuisjurist in deze materie te betrekken.
Voor de eerste lijn kan deze reflectiegroep bestaan uit de voorzitter van de huisartsenkring, een ethicus, een of meer huisartsen, alsook een maatschappelijk werker en/of een jurist.
De reflectiegroepen komen samen ad hoc. Zij eerbiedigen het beroepsgeheim en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.