Maggie De Block maakte bekend vanaf begin 2017 3,25 miljoen euro vrij te maken voor proefprojecten met applicaties in de sector van de mHealth, de mobiele gezondheid. Om de oproep tot projecten grondig voor te bereiden, wil de overheid de markt van de ontwikkelaars van mobiele applicaties eerst bevragen via een niet-verplichte online vragenlijst. Doel: zich een beeld vormen van het bestaande aanbod. Zoals steeds, een zeer dringend onderzoek.
Niet lang geleden kondigde de minister van Volksgezondheid aan dat zorgverstrekkers deze zomer een proefproject konden indienen voor een applicatie in de mHealth en dat voor vijf domeinen: diabetes, geestelijke gezondheidszorg, cardiovasculaire gezondheid, cva en chronische pijn. De projecten moesten de nadruk leggen op een van de categorieën binnen de mobiele gezondheid: telemonitoring, teleconsults, draagbare apparaten, zelfmanagement, enzovoorts.
De ontwikkeling van mobiele gezondheid staat duidelijk ingeschreven in het nationale plan eHealth. Het is de bedoeling tegen 2019 binnen de gezondheidssector een kader te creëren om applicaties van mHealth te integreren. Daarbij moet rekening worden gehouden met kwalitatieve, juridische, financiële en organisatorische factoren. De minister heeft duidelijk een element ontdekt dat door de medische gemeenschap al lange tijd naar voor geschoven wordt als een rem op verschillende systemen van “telegeneeskunde”: het ontbreken van een nomenclatuur voor artsen die er zich aan wagen.
De leveranciers van applicaties voor mobiele gezondheid wordt gevraagd (maar niet verplicht) een vragenlijst te beantwoorden op de webstek van het Riziv. Deze vragenlijst wil een inventaris opmaken van het bestaande aanbod alvorens een oproep tot projecten wordt gelanceerd. Deze vragenlijst voorziet dat er speciale aandacht gaat naar veiligheid, privacy, het onderling gebruik, evidence based, collegialiteit en gebruiksgemak.
De vragenlijst bevraagt de ontwerpers met name naar de aard van het product (hardware met geïntegreerde toepassing, app, software), de werking, het al dan niet opslaan van parameters, de manier waarop de gegevens beveiligd worden, de opslag van de gegevens – bijvoorbeeld door een databank buiten het beheer van de zorgverstrekker –, de verbinding met eHealth-diensten, de eventuele terugbetaling van de applicatie binnen het zorgstelsel van een Europees land, de overtuigingskracht op wetenschappelijk en/of klinisch vlak, enzovoorts.
Er zijn ook vragen over het gebruik – als primaire gebruiker – door een zorgverstrekker (of een niet-zorgverstrekker), het aantal unieke gebruikers dat er in België en in het buitenland al geregistreerd is, de noodzaak dat de applicatie wordt “voorgeschreven” (met of zonder een voorgaande raadpleging door een arts), de beschermingsmechanismen tegen oneigenlijk gebruik (door andere patiënten dan de bestemmeling), het feit dat er al dan niet een door de arts te consulteren evaluatie is, enzovoorts. De ontwikkelaars worden tevens gevraagd naar referenties van Belgische zorgverstrekkers.
Deze omschrijving mag geen problemen opleveren voor bedrijven actief in de sector, maar ze moeten zich wel een beetje haasten: de antwoorden moeten binnen zijn voor 30 juni.