Vrouwen die risico lopen op zwangerschapsdiabetes (ZD) zijn patiënten met diabetes type 2, vrouwen met overgewicht en vrouwen met obesitas. Steeds meer zwangere vrouwen behoren echter tot deze risicopopulaties, waardoor over het algemeen het risico op complicaties bij de moeder en de foetus eveneens toeneemt. Het doel van een gerandomiseerde dubbelblinde gecontroleerde studie was ZD te voorkomen.
We weten steeds beter welke rol de microbiota spelen in de regeling van het metabolisme, maar het is toch nog een groot onderzoeksonderwerp. Wat we weten is dat obesitas de microbiota wijzigt. Daarnaast is zwangerschap ook een factor die een impact heeft op de diversiteit van de microbiota, die gedurende de hele zwangerschap evolueren en afnemen.
Het zou dus kunnen dat de probiotica die als populaties van levende bacteriën werken de microbiota kunnen wijzigen en de gezondheidstoestand van de gastheer kunnen verbeteren. In een aantal eerdere studies werd gezegd dat de toediening van probiotica aan zwangere vrouwen met een normaal gewicht het risico op ZD verlaagt. Er bestonden echter nog geen gegevens over populaties van vrouwen die een risico lopen.
De patiënten werden gerandomiseerde in twee groepen, placebo of probiotica. De toegediende probiotica bevatten een combinatie van Lactobacillus rhamnosus en Bifidobacterium lactis bb12. Het primaire inclusiecriterium voor de patiënten was een screeningtest voor ZD op 28 weken zwangerschap met een OGTT (oral glucose tolerance test of orale glucosetolerantietest). De secundaire criteria waren onder andere complicaties bij de moeder en de pasgeborene, arteriële bloeddruk, BMI en lichaamssamenstelling van het kind.
Er werden 411 patiënten ingesloten, van wie er 204 de placebo en 207 probiotica kregen. De therapietrouw was goed in de twee groepen. De analyse van de stoelgang toonde aan of er al dan niet probiotica aanwezig waren in de twee groepen, eveneens volgens de randomisatie. Er werd ZD vastgesteld bij 25 van de 204 patiënten (12,3%) in de eerste groep en 38 van de 207 patiënten (18,4%) in de groep die probiotica kreeg. De glykemiemetingen op 1u. en 2u. waren vergelijkbaar voor de twee groepen. Pre-eclampsie kwam voor bij 4,9% van de vrouwen die de placebo kregen en bij 9,2% van de vrouwen die probiotica kregen. Er werd een overdreven gewichtstoename vastgesteld bij 46% van de vrouwen die de placebo kregen en bij 32,5% van de vrouwen die probiotica kregen. De glykemie was sterker gestegen bij de patiënten die probiotica kregen. We wijzen erop dat het gemiddelde gewicht in de twee groepen niet significant verschilde bij de inclusie. 2,4% van de kinderen in de probioticagroep en 6,5% in de placebogroep was 'small for gestational age'.
De onderzoekers besluiten dat het gebruik van de betreffende probiotica, toegediend in een studiesetting, de frequentie van zwangerschapsdiabetes niet doet dalen bij patiënten die overgewicht of obesitas hadden bij de baseline. De secundaire criteria waren niet verschillend voor de moeders, maar er waren significant minder kinderen die 'small for gestational age' waren bij de moeders die probiotica hadden genomen, en bij wie er gemiddeld minder vaak sprake was van overdreven gewichtstoename.
Er blijven nog heel wat vragen onbeantwoord over de oorzaak van die verschillen. We zouden moeten weten waarom de glykemie toenam bij de vrouwen die probiotica namen. Zouden factoren zoals een langere blootstelling aan probiotica de beschreven resultaten kunnen verbeteren? Verder onderzoek is nodig om die vragen te kunnen beantwoorden.